Aantal bezoekers van deze site:
Hierbij doe ik, Abe Hoekstra (oud-medewerker van Het Waterloopkundig Laboratorium van 1966-1996),
een poging om een deel van de geschiedenis van
het Waterloopkundig Laboratorium "De Voorst" in de Noordoostpolder vast
te leggen.
Het Waterloopkundig Laboratorium heeft een deel van het Voorsterbos
in gebruik gehad vanaf 1951 voor het doen van modelonderzoek en heeft dit terrein verlaten in 1996.
Dit deel van het bos is nu vooral bekend onder de naam Waterloopbos.
Bij de totstandkoming van deze site word ik erg geholpen door een aantal
oud-medewerkers van het Waterloopkundig Laboratorium, waarvoor dank. Een speciaal
woord van dank gaat uit naar ir. T.(Ton) van der Meulen, van 1963-1968 Projectingenieur en van 1968-1985
Hoofd van de Afdeling Afsluitingswerken bij het waterloopkundig laboratorium. Als ik
eens iets niet weet kan ik altijd bij dit wandelend archief terecht.
Luchtfoto terrein Waterloopkundig Laboratorium in 1969
Onderstaand een aantal citaten uit: J.T.W.H. van Woensel, ‘Het Waterloopkundig Laboratorium in de Noordoostpolder’, in: Het Zuiderzeeproject: Flevolands Industrieel Erfgoed. Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland (Lelystad 1996) 8-27, bladzijde 19-23. Het is uitgegeven door uitgeverij De Twaalfde Provincie onder ISBN nummer 90‑72380‑53‑3.
(...)De Stichting Waterloopkundig Laboratorium in Delft kreeg na de Tweede Wereldoorlog te maken met steeds
grotere projecten.(...) Aan de toenemende vraag naar ruimte voor modelonderzoek kon
alleen worden voldaan door voortaan in de buitenlucht te gaan werken. De omgeving
waar de modelproeven plaatsvonden, moest wel aan een aantal eisen voldoen.
Om de invloed van de wind op de experimenten in de buitenlucht zo klein mogelijk
te maken moest er uiteraard een locatie worden gekozen waar in vergelijking
met andere plaatsen in Nederland relatief weinig wind was. Kustplaatsen
kwamen hiervoor dus niet in aanmerking. Bovendien was de beschutting van
een bos gewenst. Verder moest de bodemstructuur zodanig zijn dat er geen
ongewenste verzakkingen bij de modellen optraden en moest er over grote
hoeveelheden water kunnen worden beschikt.
De Stichting Waterloopkundig Laboratorium onderzocht zestien locaties in
Nederland, waarvan het Voorsterbos nabij Marknesse en Kraggenburg in de
Noordoostpolder het meest geschikt bleek. De beschikbare oppervlakte van
dit terrein tussen het Vollenhover Kanaal, de Zwolse Vaart en de Voorsterweg,
bedroeg zo'n 120ha. In 1951 voerde het laboratorium er een eerste proef, een
modelonderzoek van de afsluiting van de Braakman (Zeeuws-Vlaanderen),
uit. Dit model was zo groot dat onderbrengen in een hal in Delft grote moeilijkheden
met zich mee zou brengen. Het proefbedrijf in het Voorsterbos was
zo succesvol dat de Stichting Waterloopkundig Laboratorium in 1954 besloot
tot definitieve vestiging in de Noordoostpolder over te gaan. Op deze locatie
ontwikkelde zich het Waterloopkundig Laboratorium De Voorst, dat samen met
het Waterloopkundig Laboratorium in Delft 'Het Waterloopkundig Laboratorium' vormde.
De locatie in de Noordoostpolder voldeed aan alle eisen. De Voorst is een
uitstekende punt in de oude kustlijn van de 'kop' van Overijssel, waar tijdens
de IJstijd een eindmorene van een gletsjer lag. De druk van het ijs heeft
de bodem, die bestaat uit zand en keileem, zodanig sterk samengeperst dat
modellen er langdurig in stand kunnen worden gehouden zonder gevaar van
bodemverzakkingen. De bodem is niet geschikt voor het bedrijven van landbouw
en werd om die reden direct na het droogvallen met bomen beplant.
Door het Voorsterbos als locatie te kiezen, kregen de onderzoekers de door
hen gewenste beschutting tegen wind. Tenslotte was ook de water aan- en
afvoer goed geregeld. Het voor de modellen benodigde water werd via een
inlaatduiker aan het Vollenhover Kanaal, dat in open verbinding met het
IJsselmeer staat, onttrokken. De capaciteit van de inlaatduiker bedroeg zo'n
15m³/sec. onder normale omstandigheden. De inlaatduiker stond in verbinding
met een ontvangstbassin, waarin de waterstand automatisch op constant
peil werd gehouden. Vanuit dit waterreservoir voerden aanvoerkanalen het
water naar de modellen. Tussen het bassin en het terrein met de modellen
bestond een licht verval, zodat het water als vanzelf naar de proefopstellingen
stroomde. Het gewenste debiet (aantal m³ water dat een bepaald punt in een
waterloop per seconde passeert) in een model werd door een systeem van stuwen,
kleppen en roosters geregeld. Zodra het water door de modellen was
gevoerd, werd het via afvoerkanalen op het polderkanaal de Zwolse Vaart
geloosd. Tussen het Vollenhover Kanaal en de Zwolse Vaart bestaat een hoogteverschil
van bijna 4.50 meter. Tenslotte pompt het gemaal Smeenge het overtollige water,
ook dat van het Waterloopkundig Laboratorium, weer terug in het
Vollenhover Kanaal. Het water doorliep op deze manier als het ware een vast circuit.(...)
De inlaatduiker met ontvangstbassin
(...)Met name in de jaren vijftig en zestig werden er vele modellen in de open
lucht gebouwd.Slechts een beperkt aantal proefopstellingen, zoals een groot
getijdemodel van de toegang tot de haven van Bangkok, werden in loodsen
ondergebracht. Dit betrof voornamelijk modellen die door hun afmetingen of
door aanwezigheid van gevoelige instrumenten tegen weersinvloeden moesten
worden beschermd.(...).
Getijrand van het Bangkok model
(...)Het Waterloopkundig Laboratorium in de Noordoostpolder hield zich in
bovengenoemde periode onder meer bezig met onderzoekingen naar havens,
rivieren, kusten, dijken, sluizen en sluitgaten. Ook werden er proefnemingen
naar navigatieproblemen in haveningangen of moeilijke rivierdelen uitgevoerd,
waarbij al dan niet radiografisch bestuurde scheepsmodellen werden gebruikt.
Verder werd er onderzoek gedaan met modellen waarbij dichtheidseffecten een
rol speelden. Deze treden op bij koelwaterstromingen, waar dichtheidsverschillen
door temperatuurschommelingen worden veroorzaakt, en in estuaria (brede
trechtervormige riviermonden waarin de getijdewerking sterk merkbaar is),
waar de effecten worden veroorzaakt door het verschil in zoutgehalte. Daarnaast
werd er onderzoek gedaan naar bijvoorbeeld drinkwater, waterzuivering,
industrie en landbouw. Bovendien ging advies- en rekenwerk in deze tijd een
steeds belangrijker rol spelen, waarbij steeds meer gebruikt werd gemaakt van
de mogelijkheden die elektronische rekenmachines boden.
In de jaren zestig en zeventig deed Het Waterloopkundig Laboratorium veel
onderzoek in het kader van de Deltawerken. In 1970 werd in het Voorsterbos
de gigantische 2.5 ha grote Oosterscheldehal in gebruik genomen. In deze hal
was de Oosterschelde op schaal nagebouwd.(...)
(...)In de jaren tachtig liep het onderzoek in het kader van het
Deltaplan grotendeels ten einde. Echte grote waterstaatkundige werken zoals
de Zuiderzee-, Delta- en Scheldewerken werden in Nederland niet meer uitgevoerd.
Rijkswaterstaat was niet langer de grote opdrachtgever en Het Waterloopkundig
Laboratorium moest meer marktgericht gaan werken. Het
kwam steeds vaker voor dat het laboratorium voor buitenlandse opdrachtgevers
werkte. In 1990 werkte Het Waterloopkundig Laboratorium voor twee-derde
aan projecten in het buitenland.
De laatste jaren is het traditionele beeld van het Waterloopkundig Laboratorium,
dat vooral door grote Nederlandse waterstaatswerken wordt bepaald,
behoorlijk veranderd. Door de snelle ontwikkeling van de computer werd het
mogelijk om bijvoorbeeld havens en rivieren op het beeldscherm te modelleren
en modelberekeningen te laten uitvoeren. Het bouwen van modellen is niet in
alle gevallen meer nodig.(...) Van een nationaal waterloopkundig onderzoeksinstituut,
met Rijkswaterstaat als voornaamste opdrachtgever, veranderde Het Waterloopkundig
Laboratorium in een internationaal opererende research- en adviesorganistatie met
wereldwijde cliënten.(...)
Ik heb een poging gedaan om een overzicht te maken van de modellen die op het terrein
van het Waterloopkundig Laboratorium hebben gelegen. Ik besef me terdege dat dit niet compleet zal
zijn, maar iets is beter dan niets. De terreinkaartjes, die ik hiervoor gebruikt
heb, lopen van eind 1955 tot juni 1981. Dus wat er voor of na die tijd
heeft gelegen heb ik niet meegenomen. Per modelplaats heb ik een opsomming gegeven
van de modellen die er hebben gelegen, voor zover ik dit nog heb kunnen achterhalen. Modellen, die overduidelijk
op het terrein hebben gelegen, maar waarvan ik de locatie (nog) niet heb kunnen vaststellen, heb ik
ondergebracht onder de kop 'Ongeplaatste modellen'.
In dit overzicht heb ik de onderzoeken die plaats hebben gevonden in het Wind- en Stroomgotengebouw weggelaten.
Voor de Oosterscheldehal ga ik nog een aparte pagina maken.
Overzicht van terrein met modellen in 1960
In de loop der jaren werd, door de ontwikkeling van computermodellen, het bouwen van proefmodellen grotendeels overbodig.
Een groot deel van het terrein was dan ook overbodig geworden. Het Waterloopkundig Laboratorium heeft daarom de keuze
gemaakt om te concentreren in Delft. Als gevolg hiervan heeft het Waterloopkundig Laboratorium in 1996
dit terrein verlaten. Een groot deel van het terrein was al eerder verkocht
aan een projectontwikkelaar. Deze had plannen om er een bungalowpark van te maken. Deze plannen zijn niet doorgegaan en
sinds 31 december 2002 is Natuurmonumenten eigenaar van het terrein.
Noordereiland - Rotterdam, maart 2011 (foto: Abe Hoekstra)